Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 16 juli 2015

Een verhaal van twee gestoorden (IV)

“Pas dans mes yeux!”

Het jaar Onzes Heeren 2014 was één lange trombone-toon annex remspoor in de broek van een langzame depressie. Daar had ik gedeeltelijk een neurologisch manco onder het schedeldak aan te danken, maar Hypher Financial Solutions droeg er ook zijn steentje toe bij. Het budget voor de keuken en de persooneelsfeestjes slonken. Het was gedaan met de occasionele lekkernij: we kregen diepvriespizza’s van Dr. Oetker, smakeloze en kleurloze vis, en natte koude bonen. Feestjes gingen niet meer door op kastelen en in chique loungebars, maar in de refter. Minh en Giuliano amuseerden zich er mee om de talrijke heliumbalonnen leeg te laten lopen in hun mond zodat ze konden spreken als Donald Duck.

Ik werd gefrustreerd langs alle kanten. Bij m’n vorige werkgever had ik het werk gedaan van mezelf, Benoît en Alexandre samen. Dat was te veel geweest, toegegeven, maar nu had ik te weinig om handen. Benoît gaf me te kennen dat ik zelf moest komen aandraven met initiatieven maar schoot elk nieuw initiatief toonloos af. Een glossy corporate brochure – “mag niet van Hypher in Parijs”, een handige lijst of video’s die kort en helder onze technologieën en jargon uitleggen – “te betuttelend voor klanten”, gerichte lessen Engels geven aan wie het nodig had – “dat is je taak niet”, RFA’s helpen herschrijven – “dat moeten ze zelf doen”.
Na het gekapseisde en uiteindelijk te elfder ure rechtgetrokken webproject van Henri had ik geen grote taken meer. Daar kwam bij dat er steeds vaker copy werd geproduceerd in Frankrijk, meestal van een bedenkelijk niveau. Tegen dat de zomer er aan kwam, voelde ik me gedemotiveerder dan Eeyore. Treinen leken trager dan ooit, als ik met de auto kwam was er altijd wel ergens een ongeval, een opstopping of een staking, en het gewone bureauvolk had nooit een idee wat er allemaal bedisseld werd in de mastaba’s van CEO Duval en zijn faraonische Nazgûl. Bertrand was vaak afwezig. De maandelijkse teamvergadering met de hele marketingploeg was niets meer dan een verijdeld aframmelen van taken die iedereen had gekregen, waar Bertrand duidelijk voor de eerste keer hoorde waar iedereen mee bezig was.
Het enige wat me redde waren mijn frequente rookpauzes met Jan, babbels met Alexandre of Giuliano, en het occasionele stoom afblazen met Lara. Tot mijn schaamte moest ik bekennen dat ik me ook steeds sneller ergerde aan de kleine gewoontes van m’n collega’s, zoals Giuliano die elke dag een enorm hoog opgetast bord groenten kwam opeten voor zijn computerscherm, de stagiaire Laurine die de hele tijd op fluistertoon in zichzelf zat te praten, of hoe Henri de gewoonte had impromptu vergaderingen met zijn mensen te organiseren op twee meter van m’n bureau.

Roken zorgde gelukkig voor meer sociaal contact. Het hield ook m’n Frans op peil, dat, het moet gezegd, al flink verbeterd was sinds de dagen dat ik dacht dat je gewoon ’s ochtends “bon matin” kon zeggen. Ik volgde een “table de conversation” om mijn Frans verder te verbeteren. Na enkele maanden moest ik daar de brui aan geven. De lesgeefster was een competente, zij het licht neurotische jonge vrouw, maar mijn medestudenten waren drie Spaanstalige vrouwen die vanzelfsprekend heel andere fouten maakten dan ik. Hun Frans was bovendien ook een stuk slechter dan het mijne.
“Savez-vous que chaque mot qui se termine sur –iège est masculin?” vroeg de lerares.
“Haha, comme Liège,” grapte ik.
“Ah, mais liège sans majuscule est aussi un mot,” kaatste ze terug, “tu sais que ça veut dire?”
“Ben, non.”
Ze gaf een beschrijving – er mocht geen andere taal gesproken worden dan Frans in de les, hoewel ze zelf een mond Nederlands, Engels en Spaans sprak – waaruit ik snel concludeerde dat ze “kurk” bedoelde. Ik knikte. De Spaanse vrouwen begrepen het niet. De lerares ging over tot uitbeelden.
“Allez, comme avec une bouteille de champagne,” zei ze. Ze maakte een handbeweging die het schudden met een fles moest voorstellen maar mij deed denken aan iets anders. De señora’s fronsten.
“Comme si, quand le bouchon…”
Opnieuw die beweging. Ik moest op de binnenkant van m’n wangen bijten om niet te lachen.
“Et quand le bouchon saute hors de la bouteille…”
Ze verbeeldde een soort fontein, en voegde er aan toe, “pas dans mes yeux!”
Mijn God mijn God mijn God. Ik hield m’n notablok voor m’n mond en bestierf het inwendig van het lachen. Eindelijk begrepen mijn medestudenten het. Niemand anders leek de ongelooflijke dubbelzinnigheid opgemerkt te hebben.

Na de vakantie kwam er een verrassing: Benoît was afwezig. Bernard had iets gemompeld over een “afspraak bij een specialist”. Benoît kwam de volgende dag niet terug, bleef uiteindelijk de hele week weg en bij het begin van volgende week was zijn afwezigheid al uitgerekt tot een maand. De reden, die wist niemand. Zelfs Bertrand beweerde de reden niet te weten. Dat bracht uiteraard speculatie op gang. Sommigen dachten aan kanker. Anderen dachten een opflakkeren van een mysterieuze langetermijnziekte – Benoît was immers vaker ziek dan andere collega’s. Een burn-out werd ook gesuggereerd, zeker omdat Benoît er al enkele maanden het werk bij nam van Mathilde, die op zwangerschaps- en moederschapsverlof was. Ik dacht aan depressie, niet enkel omdat ik zelf depressief was, maar ook omdat die rustieke, goede oude Benoît me op het eerste zicht geen stresskip leek, noch overwerkt. Bovendien, ondanks onze conflicten omtrent zijn rigiditeit en koppigheid, deelde hij een flegmatieke, om niet te zeggen melancholische trek met me die de terminaal melancholieken snel herkennen bij elkaar.
Geen anekdote illustreert dat beter dan de gruwelijke World Happiness Day in 2014, waar HR iedereen samengedrumd had in de refter, een bedrijfsgoeroe een toespraak had laten geven over hoe we gelukkig moesten zijn en daarbij onophoudelijk ‘Happy’ van Pharell door de boxen had laten schallen. De cellofanen gelukscoach was nog maar tien minuten aan het werk of ik hield het voor bekeken. Het beste van alles: in de lift hing een A4 met daarop “If you want to be happy, just be – Leo Tolstoy”. Niet alleen ergerde de taalfout me (er ontbrak een “so”, anders is de voorwaarde voor geluk in die zin enkel het louter bestaan), maar Tolstoj was nu ook niet bepaald wat ik een fuifnummer zou noemen bij wie geluk en plezier op de eerste plaats kwamen.
Toen ik door de gangen sloop van ons nagenoeg lege verdieping (er wachtten op de collega’s nog verplichte lach- en handjeklapsessies), trof ik Benoît aan achter zijn bureau.
“Moet jij niet beneden zijn?” vroeg hij streng.
“Moet jij daar ook niet zijn?” kaatste ik terug.
Benoît zuchtte.
“Da’s niets voor mij, dat soort initiatieven.”
“Dan begrijp je waarom ik weggevlucht ben.”
Hij stond zichzelf een korte glimlach toe en knikte.

Toen bleek dat Benoîts afwezigheid maand na maand verlengd werd en hij niet zou terugkeren voor begin 2015, zei ik openhartig tegen Bertrand, die tijdelijk Benoîts managerschap van mij had moeten overnemen, dat ik niet wilde lijkenpikken, maar dat als Benoît niet of in een andere capaciteit zou terugkomen, ik de uitdaging wilde aan gaan. Bovendien, dacht ik bij mezelf, ik zit al bijna zeven jaar in een uitvoerende, ondergeschikte functie. Bertrand dacht dan misschien wel dat ik soms een schertsfiguur was, ik wist dat ik het voorrecht had dat collega’s me vertrouwden, dat ik bepaalde leidinggevende kwaliteiten bezat en dat ik als enige net als Benoît in voldoende mate Engels, Frans en Nederlands sprak. Ik dacht dat Alexandre mogelijk een concurrent kon worden.
Bertrand zei dat hij overtuigd wilde worden en dat ik “meer initiatieven” moest nemen. Dus dat deed ik. Ik begon Benoîts taken uit te voeren die al maanden waren blijven liggen, knoopte contacten aan met mensen uit allerlei divisies in België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, en stelde een ambitieuze agenda op.
Twee weken later echter werd Maccha Chag ingevlogen vanuit Londen en werd ons gezegd dat hij tijdelijk Benoîts positie zou overnemen. Ik was een beetje teleurgesteld maar niet helemaal ontmoedigd. Chag had een lange meeting met me, waarin ik hem vertelde over m’n eigen ambities. Chag verzekerde me dat hij slechts een naam was die tijdelijk een plek op het organigram invulde. Ik hoopte vurig dat dat zo was, want in de loop van anderhalf jaar had Chag bewezen dat hij twee dingen kon: loze beloftes maken en op absurd korte termijn gunsten eisen van het marketingteam in Brussel. Bovendien, zo dacht ik, hem permanent Benoîts opvolger maken zou weinig zinvol zijn, tenzij hij een verhuis overwoog naar België. Daar kwam bij dat Chag buiten Engels enkel Gujarati sprak, een taal die niet bepaald behoorde tot het lijstje met belangrijke talen binnen Hypher Financial Solutions.

Verder naar deel vijf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten