Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 12 augustus 2013

De goudvissen (I)

1. Het regende dat het een ongeluk goot

Het regende dat het een ongeluk goot, maar Sophia stoorde zich daar niet aan, niet alleen omdat je daar buiten de natte vloeren in Brussel-Centraal toch niks van merkte, maar ook omdat het een soort mantel over de wereld leek te leggen waar harde geluiden van luidsprekers, auto's en treinen automatisch gedempt werden. Ze voelde zich moe en luisterde ook niet echt naar de muziek in haar oortjes. Ze hoopte op een kalme treinrit.
“Hallo.”
Ze draaide zich om en keek in het gezicht van Senne. Ze besefte dat ze hem hier al eens gezien had, maar dat ze toen niet gesproken hadden.
“Oh hey.”
“Lang geleden.”
Ze deed haar oortjes uit en schakelde haar mp3-speler eveneens uit.
“Zeg wel. Moet je ook terug naar Gent?”
Senne knikte. Hij droeg een natte lange jas. Zijn das zat scheef.
“Yup. Elke dag. Normaal neem ik een vroegere trein, maar ik moest langer werken.”
“Waar werk jij ook alweer?”
Op een ander spoor kwam een trein aan met een hels gepiep. De perrons stonden overvol. Senne kneep zijn ogen samen, alsof dat zou helpen om het lawaai te verminderen.
“Bij Belfius,” zei hij met een grimas.
“O ja,” zei Sophia, “dat is nog waar ook. Hoe staan de zaken daar nu?”
Senne haalde de schouders op.
“Ik heb nog werk,” zei hij zuinig, “en wat doe jij? Vertalen, was het?”
Sophia knikte.
“Frans-Nederlands en Nederlands-Frans,” vulde ze aan.
“Daar is altijd wel vraag naar,” zei Senne.
“Dat wel, maar er is veel competitie.”
“Mja. Deze economie.”
Ze wierpen gelijktijdig een blik op het aankondigingsbord. Geen vertraging vandaag, of toch alleszins geen vertraging die meer zou moeten bedragen dan vijf minuten.
“De treinen rijden weer wat stipter de laatste tijd,” zei Senne. Hij herschikte zijn das.
“Als hij te laat is, kan je er niets aan doen.”
Sophia had geprobeerd zich vooral niet te ergeren aan de onbetrouwbaarheid van het openbaar vervoer in Brussel toen ze er begon te werken. Het had gewoon geen zin.
“Mmh. Ik zorg ervoor dat ik altijd een boek bij heb,” zei hij.
“Ik lees echt te weinig de laatste jaren.”
Ze hadden allebei talen gestudeerd, maar hadden in andere jaren gezeten. Ze kenden elkaar vooral van naar dezelfde cafés te gaan. Sophia kwam daar nog steeds, maar Senne was er al lang niet meer geweest, bedacht ze zich.
“Ga jij eigenlijk nog vaak uit?” vroeg ze.
“Niet echt, ik heb het allemaal zo'n beetje gezien. Soms ga ik eens naar de Oude Beestenmarkt, maar ik blijf nooit lang.”
“Bij de hipsters,” glimlachte Sophia.
“Precies,” zei Senne, waarbij zijn glimlach een reeks sterke, gele tanden toonde. Het viel Sophia op dat hij de laatste jaren verouderd was en dat zijn haar ook dunner was geworden.
“Maar,” zei hij toen, “liever hipsters dan de zoveelste plek vol studenten, of van die afgelikte kerels met strakke hemdjes.”
“Ach, ik weet het niet,” zei Sophia, “je gaat toch niet echt voor de mensen maar om je te amuseren?”
“Mensen vormen wel een belangrijk deel van je amusement.”
Ze dacht aan gezichtsloze, slecht dansende mannen - inderdaad, met te strakke hemden - onder donkerblauw licht. Ze had er zich met de jaren in bekwaamd om niet steeds in gesprekken met dat soort types te raken, maar in van die hipsterbars kon ze zich ook niet vinden. Ze voelde er zich te gewoontjes voor, alsof iedereen er automatisch op haar zou neerkijken omdat ze geen idee had wat de laatste coole band was of welk patroon de legging van de week had.
“Het zijn de vrienden waar je mee optrekt die tellen,” zei ze.
“Dat is ook waar,” gaf Senne toe.
De trein kwam langzaam binnengerold. De massa op het perron zette zich schrap, jockeyde voor de beste posities als de deuren zouden opengaan. Tot Sophia’s opluchting bleef Senne gewoon staan waar hij stond en overschouwde hij het gekrioel met berusting. Ze hield niet van mensen die van alles een race wilden maken, en het deed haar bovendien nog vermoeider voelen dan ze zich al voelde. Terwijl ze wachtten tot de trein tot stilstand kwam, wierp ze nog een zijdelingse blik op Senne en zijn uitdunnende haar.
“En, ben jij nog samen met Erica?” vroeg ze, toen ze vlak naast elkaar voor de deuren stonden. Ze bemerkte dat ze automatisch een hekel had aan die naam toen ze hem uitsprak, maar kon niet zeggen waarom.
Hij leek verrast door die vraag.
“Nee. Al anderhalf jaar niet meer,” antwoordde hij, “en hoe zit het bij jou?”
“Het is kalm,” zei ze. Ze had geen zin uit te wijden over de drie opeenvolgende mislukte relaties van het laatste jaar, waarna ze er meer dan ooit een punt van gemaakt had niks te beginnen met mannen die ze leerde kennen als ze uitging. Eén ervan was te dom gebleken om te helpen donderden, de tweede te onbetrouwbaar en de derde veel te opdringerig.
“Dat kan goed zijn,” zei Senne, maar het leek op een rare manier meer alsof hij dat tegen zichzelf zei.
Ze stapten op. Sophia was eerst. Een deel van haar baalde ervan dat ze de treinrit niet kon gebruiken om een dutje te doen, maar Senne was niet het onaangenaamste gezelschap.
In de coupé trof haar blik als vanzelf de blik van Christophe, ook al een ex-studiegenoot. Ze wist dat hij in Brussel werkte maar was hem nog nooit eerder tegengekomen. Hij herkende haar en Senne en legde zijn schoudertas opzij om hen plaats te kunnen bieden.
Er werden groeten uitgewisseld terwijl alle zetels in de coupé snel bezet werden door pendelaars, studenten, toeristen en bejaarden. De sfeer was drukkend.
“Zo, Christophe, da’s ook al lang geleden,” zei Senne.
“Zeg wel,” zei hij. Christophe zag er eigenlijk uit als een Fransman, met zijn gestreepte hemd, keurige haar en iets donkerder tint.
“En… werken jullie samen of zo?” vroeg Christophe, terwijl hij van Sophia naar Senne keek.
“Nee,” zei Sophia, “we zijn elkaar ook toevallig tegengekomen op het perron. Ik vertaal.”
“En ik werk bij Belfius,” zei Senne. Christophe maakte er geen opmerking over. Sophia wist dat hij werkte in het bedrijf van zijn vader, een koeriersdienst die actief was in heel Brussel.
Het was even stil tussen hen, alsof er nu een estafettestok gevallen was en iemand hem maar moest oprapen.
“Hebben jullie al plannen voor het weekend?” vroeg Sophia toen, terwijl ze zichzelf verweet wat voor een clichévraag dat was.
“Niet echt,” zei Christophe met een schouderophalen, “het kan zijn dat ik ga eten met mijn schoonfamilie.”
“Schoonfamilie? Ben je getrouwd?” vroeg Senne.
Hij lachte.
“Nee. Bij wijze van spreken. Voor mij hoeft al dat trouwen niet.”
“Ach, ik vind het wel iets hebben,” vond Senne.
“Ik vind het ook niet nodig,” zei Sophia. Ze dacht aan foute huwelijksfeesten en de echtscheiding van haar oudste broer, die nu volop in een midlifecrisis zat. Het was lelijk om te zien.
De trein zette zich in gang.
“Dat zijn de moderne tijden, zeker,” zei Senne, die met zijn uitspraak oud klonk, dat leek te beseffen en toen vergoelijkend lachte, “die jeugd van tegenwoordig toch, niet!”
“Je bent maar een jaar ouder dan ons,” zei Sophia. Senne bleef glimlachen.
“Ik zie de romantiek van dat trouwen gewoon niet,” zei Christophe onverstoord.
“Ik zeg ook niet dat het met een lange witte jurk en in een kerk moet zijn, hé,” verdedigde Senne zich, “maar ik vind het idee wel mooi. Ik bedoel, dat uitspreken tegenover de gemeenschap, zo van ‘ok, dit zijn wij, en wij zijn van plan om samen oud te worden’. Bovendien is het ook leuk om iedereen nog eens samen te krijgen.”
“Er zijn ook wel massa’s veel echtscheidingen,” zei Sophia, die opnieuw aan haar broer dacht.
Senne haalde zijn schouders op.
“Sowieso,” zei Christophe, waarbij zijn mond in een karteling vertrok die halverwege lag tussen misprijzen en aanvaarding, “ik weet niet of iets eeuwig blijft duren.”
Hij keek uit het venster. De rosheid van de Brusselse binnenstad gleed traag voorbij.
“Is dat niet nogal makkelijk om te zeggen?” vroeg Senne, “Het is soms ook een excuus om niet te proberen.”
“Waarom is het dan eigenlijk uit geraakt tussen jou en…,” vroeg Sophia, waarbij ze vermeed die lelijke naam ‘Erica’ te zeggen.
“Heh,” zei Senne, “Nu heb je me. Het was niet mijn schuld.”
Christophe keek geamuseerd weg van zijn venster en keek Sophia en Senne aan.
“Dat zegt iedereen toch?”
“Ik zweer het,” zei Senne, “Ze was blijkbaar verliefd op haar yogaleraar.”
“Yogaleraar?” herhaalde Christophe, opnieuw met die afwijzende kronkel om z’n mond.
Sophia moest lachen.
“Had hij een staartje en sprak hij over helende chakra’s?”
“Het leek me zo’n type, ja. Hij had zo’n boekje geschreven over aryuvedische geneeskunde waarin hij zichzelf citeerde. Zegt genoeg, denk ik,” zei Senne, “Erica voelde zich ‘spiritueel openbloeien’ bij hem, maar echt serieuze filosofie interesseerde haar niet.”
“Beter kwijt dan rijk,” besloot Christophe.
“Zo denk ik er nu ook over,” zei Senne, “maar goed,” – en daarbij draaide hij zich terug naar Sophia – “dat wil niet zeggen dat elke relatie daarom moet eindigen.”
Het was weer stil tussen hen. De trein rolde traag Brussel-Zuid binnen. Hier en daar stond iemand op, maar de meeste passagiers maakten zich vooral op voor de tweede instroom van pendelaars, toeristen en mensen die om God wist welke reden uit Brussel weg moesten.
“Soit. Hoe staat het dan met jouw weekendplannen?” vroeg Christophe toen aan Sophia, om het onderwerp van daarnet te hernemen.
“Nog geen vaste plannen,” antwoordde ze, waarna ze haar schouders ophaalde.
Ze wist echter dat de kans groot was dat ze in dezelfde bars en clubs zou terechtkomen waar ze anders bijna elk weekend zat. Ze spiegelde zichzelf soms graag voor dat weekends braakliggend terrein waren, en dat ze eindelijk nog eens een theatervoorstelling zou gaan bekijken, of naar een museum zou gaan, maar het kwam er nooit van. Omdat het er nooit van kwam, voelde ze ook dat ze ingeboet had aan een onzichtbaar cultureel kapitaal, wat haar nog terughoudender had gemaakt om eindelijk eens iets anders te doen dan uitgaan, uitslapen en uitkateren. Die levensstijl kon geen jaren meer blijven duren, wist ze, maar het was ook niet dat ze er iemand iets mee misdeed. Dat ze er zich niet onverdeeld gelukkig over voelde kwam misschien door het idee dat het niet hoorde om op haar 27 nog elk weekend tot in de vroege uurtjes weg te blijven, terwijl veel leeftijdgenoten in een warme cocon zaten van kleine vriendenkringen en langdurige relaties.
“Hm,” zei Christophe slechts. Hij vroeg niet door.
De deuren van de trein waren opengegaan.
“Ik ga me wagen aan een ‘Lord of the Rings’-filmmarathon,” kondigde Senne aan.
“Leuk,” glimlachte Sophia, “zou ik misschien ook eens willen doen.”
“Ik ben in slaap gevallen in de cinema toen ik de eerste ging bekijken,” bekende Christophe, “Al dat gedoe met orks en elfen is niets voor mij.”
“Je moet er voor zijn,” zei Senne laconiek.
Een deel van Sophia wenste dat Senne haar zou uitnodigen om mee te kijken, niet omdat ze hem zo boeiend vond, maar omdat ze er eens iets anders zou door doen dan wat ze gewoon was, ook al was het eigenlijk gewoon voor tv zitten. Maar Senne zei niets in die strekking.
Mensen stroomden over het gangpad.

Verder naar deel twee.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten