Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zondag 8 januari 2012

Ungesicht (I)

1. Postkaarten

"Ok, dus ik schrijf regelmatig iets op postkaartjes en stuur die naar willekeurige adressen die ik vind in een oud telefoonboek of opzoek via Google."
"Jaag je daar mensen niet de stuipen mee op het lijf?" vroeg Lina.
Tomas nam een slok gin.
"Dat kan, maar ik zie het resultaat toch nooit en het kan me ook niet schelen. Het is een bescheiden daad van rebellie."
"Wat zet je op die postkaarten?"
"Ik kras de foto uit," antwoordde Tomas nog voor de vraag volledig gesteld was, "plak er soms iets anders over uit een tijdschrift of een krant, en op de achterkant schrijf ik een kort tekstje over een boom of over een schilder, of hoe slecht de nationale voetbalploeg geworden is na 2002."
Lina’s huid voelde koel en zacht aan. Naakt gin drinken, waarom niet.
“Het is wel grappig,” moest Lina toegeven, “maar wat heb je eraan?”
Tomas besefte dat ze hem aankeek en probeerde in te schatten of hij volledig bij zijn verstand was, of gewoon excentriek. Hij liet de implicatie in het midden. Het gelige licht van de woonkamer vloeide over het bijzettafeltje, waar al drie lege glazen stonden en een halfvolle fles. Het was warm.
“De daad van het opsturen. Zoals ik al zei – het is iets onverwachts, iets dat de routine voor anderen breekt. En als ze er schrik van krijgen, is dat jammer, maar is dat niet mijn probleem.”
Hij liet zijn vinger over haar dij glijden.

De dag dat Tomas besefte dat het hem geen moer meer kon schelen wat iemand over hem dacht was een donkere dag geweest, met regen die onophoudelijk alles had doordrongen van ziekelijkheid. Hij zat in één van zijn stamcafés in de buurt van Sint-Pietersplein tegenover een zanger van een lokale metalband die erg luid praatte met een erg nadrukkelijk Antwerps accent.
“... kunnen er niets van. Ik ben het brein en ik bepaal alles, de creatieve richting, de teksten, zelfs de gitaarpartijen. Maar je kan niet alles zelf doen natuurlijk.”
De metalzanger heette Philippe maar liet zich door iedereen de zelfgekozen bijnaam Wolfskeel Grindgezang welgevallen. Tomas keek in zijn bier.
“Ja Wolfskeel,” zei één van de acolieten van de zanger, een boomlange blonde jongen met een vervaarlijk holle stem, “we hebben elkaar nodig.”
“Correctie,” verbeterde Wolfskeel hem, “jullie hebben mij nodig.”
“Vind je dat zelf niet arrogant?” vroeg Tomas toen terwijl hij het glas bier in zijn hand ronddraaide.
“Natuurlijk,” gaf Wolfskeel toe, “ik ben enorm arrogant. Maar zonder arrogantie raak je nergens.”
“Hoe komt het dan dat je geen platencontract hebt?”
Wolfskeels entourage leek even terug te wijken voor die vraag. Wolfskeel zelf leunde voorover. Hij had een knap gezicht dat er nog knapper had uitgezien als hij geen lang haar en een vreemde baard gehad had.
“De industrie oordeelt niet echt over talent,” zei hij, Tomas aankijkend, “ze kijkt of iets commercieel interessant is. De metalscène in Vlaanderen is te klein om mensen als mij te kunnen ondersteunen.”
“Er bestaan ook buitenlandse labels.”
Tomas nam een slok.
“Ja,” zei Wolfskeel met een zucht, “maar dat is zo’n fucking gedoe man. Je moet dat dan op een filesharer zetten, je verliest kwaliteit en voor hetzelfde geld stelen ze je ideeën.”
Tomas had Wolfskeel enkele weken voordien leren kennen op een kleinschalig optreden waar hij naartoe was geweest met een kennis. Ze waren daar aan de praat geraakt over Nietzsche. Een op het eerste zicht interessante conversatie was verworden tot deze cafépraat, waarin Wolfskeel voortdurend bezig was zijn ego aan het strelen en zijn bandleden af te breken.
“Dat kan goed zijn,” gaf Tomas toe, “maar het lijkt erop dat je arrogantie een schild is om te verbergen dat je onzeker bent over waar je mee bezig bent, en dat is nergens voor nodig.”
Hij zei het zacht en het leek alsof hij zichzelf van buiten zijn eigen lichaam waarnam.
“Ik ben niet onzeker. Ik ben echt zo arrogant,” zei Wolfskeel, nadrukkelijker Antwerps dan ooit.
“Dan ben je een lul,” zei Tomas na een ademtocht, “en ik ben weg.”
Hij stond op. Wolfskeel keek alsof hij Tomas zou aanvliegen, maar besloot, toen Tomas snel zijn jas aanschoot, om één van de leden van zijn entourage een klap te verkopen. Tomas maakte een inwendige aantekening dat het bier in De Handgranaat te lauw was, en had zin om in lachen uit te barsten.

“Ik begin kou te krijgen,” zei Lina met een blik op het bijna lege glas gin.
“Dan mag je teruggaan naar het bed,” zei Tomas, “ik kom zo wel.”
“Ik wacht wel even,” zei ze, alsof ze daarop een mysterieus antwoord verwachtte. Tomas zei niets. Hij dacht aan enkele uren terug, aan de stroboscopische lichten van de 'Nacho Libre', de hoge, plakkerige tafeltjes en de concentratie aan geparfumeerde, dansende lijven daar. Hoe hij daar alleen was aangekomen om drie uur ’s nachts, dronken van Duvel, en met willekeurige mensen was beginnen praten. Nu dit. Lina was de zesde in drieëntwintig dagen die hij mee naar huis had genomen, en de negende die hij gekust had. Ze was zonder twijfel ook de knapste.
“Wat doe jij soms om te ontsnappen aan... de gewone dingen, de sleur?” vroeg Tomas. Lina haalde de schouders op en keek naar de vloer.
“Uitgaan. Drugs. O, en ik maak collages.”
“Collages?” Tomas leegde zijn glas.
Opnieuw schokschouderde Lina. Haar huid was volmaakt, zonder littekens, zonder wratten, moedervlekken of mee-eters. Er was mogelijk aan gewerkt. Het gaf haar iets onmenselijks definitieloos.
“Foto’s van verschillende beroemdheden die ik op elkaar plak, zodat ze een ander gezicht krijgen,” glimlachte ze, “of allemaal hondensoorten bij elkaar die hetzelfde kleur vacht hebben.”
Tomas zette het glas neer.
“Wat doe je met die collages?”
“Ik bewaar ze in een grote map.”
“Ik toon ze trouwens nooit aan iemand,” voegde ze er snel aan toe met een schichtige blik, alsof hij haar ouder ging opbellen om te zeggen dat Lina, hun dochter die al vier jaar werkte bij een pakjesdienst, zich bezighield met onverantwoord nutteloze dingen.
“Het is nochtans het interessantste dat ik van je weet,” schatte Tomas. Hij besefte dat dat kwetsend kon geïnterpreteerd worden, maar Lina liet zich niet van haar stuk brengen of vatte die mogelijke interpretatie niet echt.
“Het is wat het is,” zei ze, “het is een leuke ontspanning.”
“Ja,” zei Tomas, zelf ontspannen, halfdronken, “dat moet het inderdaad zijn.”
“En wat doe jij, buiten postkaarten sturen naar onbekenden?”

Verder naar deel twee.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten