Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zondag 18 september 2011

De gehangenen (II)

2. Duitsers in huis

21 februari 1943

Het is koud. Ik ben gisteren proberen gaan vissen, maar ’t was al vroeg donker en het ijs was te dik. Er was niemand anders. Dat viel wel mee, die rust. Het deed even vergeten dat er twee jaar geleden nog tanks aan het meer hadden gestaan, en dat we ons huis niet uit mochten van de Duitsers omdat ze dachten dat er zich zotten hadden weggestoken in het bos om aan de arbeid te ontsnappen.


Met een schok trof het mij dat ik zat te lezen in de dagboeken van een voorvader die de Tweede Wereldoorlog had meegemaakt. Daar was nooit veel over gezegd geweest in de familie. Mijn grootouders waren te jong geweest om zich veel te kunnen herinneren, en Oosterbeke was nooit van belang geweest in de geschiedenis. Ik nam een slok van het water dat mijn moeder me was komen brengen, en bladerde een paar bladzijden terug.

25 mei 1941

Dat de mensen maar klappen. Ja, we hebben Duitsers in huis. Het is niet dat wij daarom gevraagd hebben, maar ik voel dat ze ons met een scheef oog bekijken. Of nog erger, dat ze te veel compassie met ons hebben. Zolang ze zich gedragen en niet te veel last geven en mijn vrouw met rust laten, is het al goed voor mij en meer kan ik niet vragen. Bovendien denk ik niet dat mijn vrouw hun type is. Niet blond genoeg, en ze kan geen Duits.


“Ma? Is dat waar? Hebben mijn overgrootouders nog Duitsers in huis gehad?”
Geen antwoord. Mijn moeder was ongemerkt weer verdwenen. Ik zuchtte en opende het dagboek opnieuw. Ik probeerde mij voor te stellen hoe Louis Devilder geklonken moet hebben. Op een bepaalde manier verwonderde het mij dat hij zo proper en regelmatig kon schrijven, hoewel niemand in onze familie ooit gestudeerd had.

3 juli 1939

Ze hebben weer gezegd dat er oorlog komt. Wel, ik hoop dat ’t niet waar is. Wij verdienen dat niet. Dat al die generaals onder elkaar eens een oorlog gaan uitvechten zonder dat de gewone mensen er miserie mee hebben.

 
Bladzijden verder terug naar het begin werden afgewisseld met kleine en grote berichten. Soms waren het korte stukjes over dat het goed weer was of dat er onlangs een plechtige communie geweest was. Er zat een zin bij uit 1934 waarin Louis zei dat de pastoor “veel te lang en ingewikkeld” had staan preken op de paasmis. Ook twee keer iets over de “Franskiljons” en de “socialisten” die hem het leven zuur maakten, maar dat was nogal vaag.

30 april 1937

Mijn eerste kind is vandaag geboren. Dat ga ik nooit meer vergeten. Angèle stelt het wel, en ons meiske ook. Cecile, ge zijt welkom bij ons, en ik hoop dat ge een groot en schoon kind wordt. Een man is maar een man als hij vader wordt.


Die passage raakte op een eenvoudige manier, en ik legde het dagboek weer neer. Ik had altijd wel gedacht dat ik zou eindigen als vader, maar de laatste jaren was dat niets meer geweest dan een idee over hoe de zaken moesten zijn – geen enkele vrouw had ik gezien als iemand waarmee ik kinderen zou hebben. Ik dacht eraan dat Louis het simpel had gehad. Hij had geen verleiding gekend van drugs of van dure auto’s en gsm’s die letterlijk alles konden. Zijn wereld was beperkt geweest. En ik had altijd een hekel gehad aan die beperkte mentaliteit van Oosterbeke, waar, toen ik klein was, de scheiding van de slager de mensen wekenlang had bezig gehouden. Maar op een bepaalde manier had ik het gevoel dat mijn overgrootvader sprak als een echte mens, niet tegengehouden door wat in de smaak viel of niet. Was ik ook zo geworden, was ik toen geboren? Mijn hoofd begon pijn te doen, maar ik besloot het dagboek nog een keer te openen op een willekeurige plaats.

13 januari 1942

“We moeten het soms zeggen gelijk het is,” zeg ik soms tegen Angèle, en dan moet ze mij gelijk geven. Ze heeft mij gezegd dat ze schrik heeft dat ze mijn dagboek gaan vinden en gaan lezen, en dan gaan verstaan dat ik soms lelijke dingen over hen gezegd heb – over de mensen, over de Duitsers. Maar ik de mensen hier zijn niet geïnteresseerd in wat ik hier zit op te schrijven, en die Duitsers verstaan niet genoeg Vlaams. ’t Is anders wel goed, wat ik voor één keer moet zeggen. En dat is dat ze niet allemaal hetzelfde zijn. Het is waar dat H. een varken is, en ik ben blij dat mijn dochters nog kindjes zijn. En D. maakt altijd zo veel lawaai. Maar Peter is niet de kwaadste. “Krieg is nicht goet” zei hij. En die mens had gelijk. En we moeten het ook durven zeggen als den Duits gelijk heeft.

Verder naar deel drie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten