Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 1 februari 2010

De kleine onderwereld (I)

1. Repeteren, repeteren

Het was de warme nazomer van 2006, en ik had geld nodig. Via een betrouwbare vriend kwam ik in die periode in contact met Frans. Die was zaakvoerder van een repetitorenbureau, wat voor de slechte verstaander neerkomt op een bureau waar studenten in moeilijkheden aan dure prijzen bijles kunnen krijgen in diverse vakken. Dergelijke bureaus hebben geen goede reputatie wegens gebrek aan reglementering, en kunnen een jungle zijn voor zowel klanten als werknemers. Ook een socialistische excellentie was in opspraak gekomen omdat ze haar thesis door zo’n bureau zou laten schrijven hebben. Dat bureau in kwestie was overigens Frans’ bedrijf, en hij bevestigde noch ontkende dat verhaal met een monkellachje dat hem volkomen typeerde. Op dat ogenblik had ik geen idee dat Frans al enkele keren in de pers was verschenen met zijn
frauduleuze praktijken, waaronder een veroordeling voor vrouwenhandel, en wist ik ook niet dat het na enkele jaren gedaan zou zijn met diezelfde praktijken. Het kon de pret van een zomer niet drukken.
Omdat ik wel had gehoord dat repetitorenkantoren er vaak een bedenkelijke reputatie op nahielden, had ik er al van bij de eerste afspraak op gestaan van alleen contractueel te werken.
Er kwam een contract, maar dat stelde eigenlijk weinig voor.
Vol goeie moed, maar gelukkig met een modicum aan achterdocht, ging ik aan de slag. De komende drie a vier maanden probeerde ik vooral studenten naar en door hun examens Duits te slepen, met schema’s, oefeningen, uitspraaklessen en woordenschatlijsten, zoals het een volbloed vrijetijdsdocent betaamde. Er zat ook een verwaaide Franstalige Brusselaar bij die ik Engels moest bijbrengen, en twee mensen wier kennis van de diepere particulariteiten van het Nederlands moest bijgevijld worden.

“En veel les geven. Zorg dat ze snel weerkomen.”
Frans was duidelijk een pedagoog met ervaring. Hij zat overigens niet graag op kantoor, en dat kon niemand hem kwalijk nemen. De muren waren namelijk van een beige dat al uitgestorven was in 1976, en er hing een voortdurende rookwalm. Eigenlijk was dat een puike prestatie, want Frans zat bijna nooit in zijn kantoor, dus als hij er zat, dan moest hij gemiddeld tien sigaretten per uur roken om het behangpapier voldoende te chambreren naar het aroma van zijn favoriete merk sigaretten.
“Hier, bel eens dat nummer.”
Er lagen erg veel handgeschreven notities en slecht gestencilde papieren op het bureau, en nergens een computer. Frans zelf leunde achterover in zijn bureaustoel, en keek toe als een reptiel. Hij droeg doorgaans kostuumvesten in hetzelfde kleur als zijn behang, en had de permanent naar beneden getrokken mondhoeken van een man die de hele dag door last heeft
van maagzuur. Zijn bril had transitielenzen en zijn haarlijn was intussen al zo ver teruggeweken
dat ze zelfs niet meer als een allegorie kon opgevat worden voor het droogleggen van Flevoland.
“Hallo. Ja, ik zal u les Duits geven.”
“Aja, goed.”
Als een echte patron knikte Frans en duwde hij zijn sigaret in de asbak.
“Geef wel nooit uw gegevens door aan die gasten,” waarschuwde Frans nadat ik de telefoon neergelegd had. Waarom was me toen niet erg duidelijk, maar later verklaarde hij dat het was omdat er vaak leraars aan de haal gingen met zijn clienteel. Dat leek plausibel, al waren de andere lesgevers die in het gebouw rondwaarden doorgaans ook mijn leeftijd, en zagen die er alles behalve inhalig of geslepen uit. Soms was het zelfs moeilijk de lesgevers van de studenten te onderscheiden. Alleen Frans troonde boven iedereen uit, met zijn boevenkapsel en zijn pornobril.
“Aristide, hebt ge de gegevens van die gast genoteerd?”
Aristide was een oude man die sprak in een plechtstatig soort Nederlands dat deed denken aan de tijd van de BRT. Soms leek hij een beminnelijke, wat verstrooide grootvader, en dan weer leek ik in zijn staalblauwe ogen iets enorm kouds op te merken, als van een ex-bokser die een paar lijken in de kast had.
“Uiteraard, Frans,” zei Aristide voorkomelijk.
Ik grabbelde een paar gestencilde briefjes mee van bij een kartonnen doos. Daarop werden namen en uren les genoteerd, en het bedrag dat de student ervoor betaald had. Op dat briefje stond steeds ook de volgende les al opgeschreven. Als het aan Frans lag, moesten studenten eeuwig blijven terugkomen, want dat betekende meer geld. Hij adverteerde zijn bureau met gedreven advertenties die hij vast zelf niet geschreven had, en strooide ronkende termen als ‘mindmapping’ en ‘mimetische imprints’ in het rond. Aanvankelijk kon ik me moeilijk iets bij die zaken voorstellen, laat staan dat ik gekwalificeerd was om jonge mensen mimetisch te gaan imprinten, maar uiteraard was het gigantische blufpoker om ouderwets bijlesgeven te verkopen als een revolutionaire techniek die zelfs van de meest geblutste prutser een geleerde zou maken.

Mijn eerste student was wat men alleen maar kon omschrijven als een ‘vlotte boy’. Een getaande blonde halfgod met een nauwelijks bedwingbare, parelwitte glimlach, en haar van zulk een geföhndheid dat zelfs Oostenrijkse schlagerzangers zouden moorden voor zo’n kapsel. Een erg sympathieke gast ook, maar nogal snel tevreden.
“Aja, betekent dat echt niet iets anders?”
“Nope.”
Duidelijk geboren als verkoper. Hij haalde z’n schouders op met een air van “ik kon maar proberen”, alsof ik plots van idee zou veranderen over waar een datief ook alweer voor diende.
“Heb je je oefeningen gemaakt?”
“Geen tijd gehad.”
Goed. Dat zou ik de komende maanden wel later horen.
“Dan doen we het nu.”
Zo waren mijn uren ook alweer gauw gevuld. De kamers in het gebouw waar ik les moest geven leken soms op bureaus die haastig ontruimd waren geweest in de jaren ’80 en sindsdien geen nieuw meubilair meer hadden gezien. Het rook er ook overal naar lijm. Voor de ‘vlotte boy’ werd ik onmiddellijk uitbetaald op de afgesproken termijn, met daarbij wel de dringende vraag of ik niet wat vaker kon komen. Omdat ik intussen al door had dat ik werkte voor een schurk, verzon ik excuses om niet te vaak te komen, zodat ik niet al te veel tijd moest verspillen en intussen kon blijven uitkijken naar ander werk. Ik weet niet of Frans het echt geloofde aangezien hij een leugenaar pur sang was, maar ik gokte erop dat als hij echt geloofde in zijn eigen leugens (“pedagogiek”, “respect”, “elkaar vaak zien!”), hij mogelijk ook vatbaar was voor geloofwaardige onzin van anderen. Aristide leek er allemaal het zijne van te denken.

Andere studenten passeerden de revue. Pieter was een erg sympathieke jonge mens die blijkbaar vooral rekende op zijn charme om het in het leven te halen, en had nooit zijn taken voorbereid. Edouard, de eerder genoemde Brusselaar, was perfect tweetalig maar had een Frans accent in zijn Engels waar met zelfs bij ‘Allo ‘Allo nog van zou opkijken. Er was ook een erg enthousiast, goedmoedig meisje dat Frans me had voorgesteld als iemand die technisch onderwijs volgde, maar eigenlijk beroeps deed en waar ik me van afvroeg of ze daar effectief wel Duits hadden, laat staan moesten kennen. Het grootste deel van de les met haar bracht ik door met te keuvelen over de trouwplannen met haar vriend. Het meeste hoop had ik voor Abdel, en die hoop was vermengd met een weemoedig, links geinspireerd medeleven dat me motiveerde om het beste uit mensen te halen. Abdels vader was een Turkse bakker ergens in een Limburgse gouw, en hij had van z’n middelbaar duidelijk een potje gemaakt. Maar hij was gedreven om vooralsnog te slagen voor de middenjury en daarna rechten te gaan doen. Kerel met het hart op de juiste plaats, en leergierig ook, dat voelde je aan. Zelfs Frans leek tegenover Abdel bewogen door meer dan financieel cynisme, en had hem naar verluidt geholpen toen hij in het ziekenhuis beland was na een zware infectie.
“Fin de siècle, wat is dat?”
“Een typisch gevoel van rond de eeuwwisseling. Men geloofde ergens dat het gedaan was met de wereld, en beschreef de wereld dikwijls als decadent, vervallen en alleen nog maar uit op puur genot.”
“Dat klinkt niet erg vrolijk,” merkte Abdel op terwijl hij opschreef wat ik zei.
“Van de meeste literatuur wordt een mens niet vrolijk,” zei ik, terwijl ik door een bepoteld venster uitkeek op straat, “Maar het is wel interessant.”
“Ja, ja. Dat zie ik.”
Ik moest Abdel iets bijbrengen over literaire stromingen. Het leek hem te boeien.
“Jammer dat ik geen tijd heb om al die dingen te lezen.”
“Dat hoeft ook niet per se. Je komt meestal rond met de korte inhoud om te slagen voor de dingen waar je voor moet slagen, en je moet kunnen uitleggen wat bijvoorbeeld naturalisme anders maakt dan postmodernisme.”
Dat waren de aangenaamste lessen, waar een student blijk gaf van wilskracht en intelligentie. Ze wisten allemaal dat Frans een bandiet eerste klas was. Ze hadden in zijn zogezegd vergrendelde kantoor boven landkaarten gevonden met routes om makkelijk Thailand in- en uit te raken, en ze voelden zich duidelijk een bende vrijbuiters als ze weer een krantenartikel hadden gevonden over Frans en zijn malafide praktijken. Frans hield die artikels overigens zelf ook bij, waarin hij de passages die zijn eigen leugens het meest tegenspraken in fluo aanduidde, alsof die hem persoonlijk gekwetst hadden. Daardoor waren zijn tussenkomsten bij de nietsdoende studenten die boven vegeteerden soms aandoenlijk. Ik deed alsof ik er niet was, op dat soort momenten. Soms slaagden ze er zelfs in om delen van het kantoor nog verder te reduceren tot een staat van permanente ombouw.
“In brand! Kun je dat geloven! Een deur in brand gestoken!” zei Frans, toen ik tegenover hem zat in zijn leger.
“Ja, er is ook erg veel lijm, natuurlijk, en dat brandt goed. Typisch middelbare school,” zei ik gelaten.
“Maar kom! Dat kost geld!”
“De jeugd heeft geen respect meer,” zei een andere lesgever, die naast me zat. Ik keek verbaasd op en vroeg me af waarom die het nodig vond te slijmen bij Frans, die intussen alweer enkele weken overtijd was met zijn betalingen.
“Precies,” zei Frans, die het hoofd schudde en besloot nog een sigaret te roken, “Nu goed, ik heb aan Aristide gevraagd om toezicht te houden. Als jullie er zijn, zorg er ook voor dat die gasten geen stommiteiten uithalen.”
“Ge kunt op mij rekenen Frans,” zei de andere lesgever, die eruitzag alsof hij uit een propagandaposter was gestapt van de jaren ’40. Ik zei niets en ging nog een stapel briefjes halen.
“Trouwens,” zei ik in de gemoedelijke sfeer die nu was neergedaald over het kantoor, “Ik heb tot hier toe bijna alleen maar aan jongens lesgegeven.”
Een duister licht werd aangeknipt achter Frans’ transitielenzen.
“Meisjes?” herhaalde hij mijn implicatie met een monkelend lachen, “Ik kan u meisjes bezorgen.”

Verder naar deel twee.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten